Kollin en Välitalo
Na een nieuw bezoek aan de plaats van de moord wandelde hoofdinspecteur Kollin samen met Välitalo van Fleminggatan naar het hoofdbureau in Kungsholmsgatan. Het was vrijwel donker toen ze langs het Kronobergspark liepen. In het licht van de straatlantaarns was het gras diepgroen en het doorliep alle schakeringen tot zwart naarmate het verder van het schijnsel verwijderd was.
Op een bankje zat een oude man te slapen. Naast hem stond een leeggedronken fles. 'Wacht even,' zei Kollin.
Hij ging naar de man toe en schudde hem zachtjes heen en weer.
'Hier kan je niet zitten, Karlsson. Het wordt verdomd koud vannacht.'
De man knipperde een paar keer met zijn ogen. Hij had de grootste moeite om zijn blik op de inspecteur gericht te houden.
'O, ben jij 't', zei hij.
'Kom op, dan zal ik een kamer voor je regelen. Er is zeker nog wel plaats in Jakobsgatan.'
'Ik zit liever hier dan in dat hotel. Wat je hotel noemt, trouwens. Pakhuis voor ouwe mannen zonder vast adres.' 'Ik kan je niet dwingen,' zei Kollin en keek spijtig. 'Nee, dat weet ik. Maar bedankt voor de belangstelling. Als je wilt, kan ik wel op een andere bank gaan zitten waar ik niet zo in de gaten loop.' Kollin lachte.
'Nee, blijf rustig zitten,' zei hij. 'Het kan geen kwaad als Jansen en Pietersen eens zien wat sommige mensen moeten uitstaan. Het beste ermee.' ik zal 't proberen.'
Välitalo bleef zich altijd over Kollin verbazen. Niemand zou ooit denken dat de onbehouwen inspecteur zich het lot van zijn medemensen zo zou aantrekken, maar toch gebeurde het vaak. Ze liepen verder.
'Die zwerver daar had vroeger een winkeltje in Bergsgatan,' zei Kollin.
'Hoe is hij daar dan beland?' Välitalo knikte in de richting van het park. 'Scheiding. Maakte hem helemaal kapot, geestelijk en financieel. Als je gaat trouwen, zorg er dan voor dat je iemand krijgt waar je minstens 30 jaar mee kunt samenwonen. Anders kun je het net zo goed laten.' Na deze wijze woorden zwegen ze een tijdje. 'Wat denk je eigenlijk over die verdomde moord?' vroeg Kollin.
ik weet 't niet.'
Välitalo zuchtte.
'Je denkt toch wel iets?'
'Hoogstens dat het de vermoedelijke minnaar wel zal zijn. Hoe we die ooit te pakken moeten krijgen?' Kollin lachte bitter.
'We moeten het proberen met de grote speurder Het Publiek,' zei hij.
'De grote speurder. Wat kan hen het verdommen wie een ouwe afgesloofde tante in Fleminggatan om zeep heeft gebracht? Nee, het grote publiek heeft meer dan genoeg aan zijn eigen sores.'
Ze waren bij Kungsholmsgatan gekomen. Het verkeer werd drukker. Een grote auto vol nozems scheurde voorbij. Een jongen gooide een bierblikje naar buiten dat voor de voeten van Kollin rolde. Hij gaf er een trap tegen zodat het blikje de straat weer op vloog en bijna een andere auto raakte. 'Godsamme, daar gaat onze hoop en glorie,' sputterde hij. De automobilist, die bijna door Kollins projectiel getroffen was, toeterde woedend. Kollin begon te lachen.
'Hij is bang voor z'n auto,' zei hij. 'Hij zou geen kik gegeven hebben als ik dat blik naar z'n kinderen had getrapt. De Zweden houden verdomme meer van hun auto's dan van hun koters. Een goeie instelling trouwens, voor de nationale economie bedoel ik.'
'Ik ben een beetje onzeker wat betreft de jonge Julin,' zei Välitalo op zijn nadenkende manier.
'Nee, daar hoef je je hoofd niet over te breken. Dan ben ik eerder geïnteresseerd in die slapende echtgenoot. Maar dat komt morgen allemaal wel. We hebben genoeg gedaan voor vandaag.'
Ze waren inmiddels bij de grote poort van het hoofdbureau gekomen. Kollin haalde zijn sleutelbos te voorschijn. Välitalo maakte aanstalten om met hem mee te gaan. 'Nee, ga maar naar huis,' zei Kollin. 'Ik ga alleen even m'n tas halen. Je moet je niet onnodig over de kop werken.' Välitalo's gezicht klaarde op.
'Kijk niet zo godvergeten tevreden, we krijgen genoeg te doen de komende tijd.'
Välitalo's glimlach verdween snel.
'Dat begrijp ik heel goed,' zei hij.
'Kom, trek het je niet zo aan.'
Nu viel de schaduw van een glimlachje op de lippen van de hoofdinspecteur te bespeuren. Toen zuchtte hij diep en wreef over zijn baardstoppels.
'Want je denkt toch zeker niet dat die gek het bij die ene tante laat...? Nee, m'n jongen. Dit was pas de eerste. Neem dat maar van mij aan. Pas de eerste.'