Onderzoek
Het was over elven toen een andere ziekenwagen kwam om het stoffelijk overschot van Lisa Julin weg te halen. De rit ging naar het Gerechtelijk Laboratorium waar Bolund later op de dag een zorgvuldige sectie zou verrichten. 'Ik denk niet dat dat veel zal opleveren,' zei Kollin toen de ziekenauto wegreed.
'Misschien kan het tijdstip van de dood worden vastgesteld,' antwoordde Välitalo.
'Dat geloof ik geen seconde.'
'Ja maar ...'
'Denk je aan een analyse van de maaginhoud en dat soort verrekte flauwekul?' 'Ja, bijvoorbeeld.' Kollin lachte bitter.
'Ik ben nou al bijna 35 jaar bij de politie en ben bij ik weet niet hoeveel moordonderzoeken betrokken geweest. Maar ik kan me maar één geval herinneren waarbij zo'n maaganalyse van waarde is geweest. Nee, zo iets lukt alleen de deskundigen in detectiveverhalen.'
'Maar toen ik op de politieschool zat...' probeerde Välitalo. 'Als je aan de gang zou gaan zoals ze jullie dat geleerd hebben, zou je nooit een steek opschieten. Ik spreek uit eigen ervaring, want ik geef al verscheidene jaren les in het onderzoek op de plaats van het misdrijf.' 'Ik weet V zei Välitalo. 'Nou dan.'
Kollin lachte sardonisch.
'We zijn toch al wel bezig langs de deuren te gaan, neem ik aan.'
'Uiteraard.'
'Wie heb je daar aan gezet?' 'Eriksson is net begonnen hier in het gebouw.' 'Eriksson,' zei Kollin. 'En hij kan het aan, denk je?' 'Ja, dat denk ik. Hij kan goed met mensen omgaan.' 'Misschien wel.'
Eriksson was een vrij gezette man van in de veertig. Hij was helemaal buiten adem toen hij op de tweede verdieping aankwam waar onder meer de familie Julin woonde. Daar wachtte hij bijna een halve minuut om even uit te blazen. Daarna belde hij aan een deur waarop 'Edin' stond. Hij belde nog een paar keer. Doodse stilte daarbinnen. Eriksson wilde net weggaan, toen de deur uiterst behoedzaam werd geopend. Hij zag een glimp van een veiligheidsketting.
'Mijn naam is rechercheur Eriksson,' begon hij. 'De kwestie is dat er een ernstig misdrijf hier in het gebouw is begaan en wij wilden ...'
'Mag ik uw legitimatie zien?' vroeg de oude, grijze dame aan de andere kant van de deur.
Eriksson haalde zijn identiteitskaart te voorschijn en reikte die aan door de kier van de deur.
Dagmar Edin deed een paar stappen de hal in zodat het lamplicht op de identiteitskaart kon vallen. Zij bestudeerde hem lang en goed. Daarna opende ze de deur terwijl ze ondertussen de bezoeker nauwkeurig opnam. 'Het is goed dat u zo voorzichtig bent,' zei Eriksson en glimlachte innemend.
'Dat moet je wel zijn,' constateerde de weduwe Dagmar Edin, 76 jaar oud. 'Komt u maar, meneer Eriksson. We gaan maar even naar de huiskamer.'
De kamer was keurig en fraai ingericht. Mooie reprodukties aan de wanden. Foto's van kinderen en kleinkinderen op een kastje.
'Gaat u zitten,' zei ze.
Eriksson ging zitten. Hij hijgde nog steeds een beetje. Hij pakte zijn notitieboekje.
'Mag ik uw naam even weten?'
'Dagmar Edin, weduwe, geboren 1898.'
'Dat had ik beslist niet gedacht. U ziet er geen dag ouder uit dan 60.'
'Ik word graag gevleid,' lachte ze. 'Wat wilde u eigenlijk weten?'
'U hebt een buurvrouw die Lisa julin heet.'
'Ja en ze is blijkbaar vermoord.'
Eriksson was even beduusd. Vervolgens zei hij: 'O, dat wist u al?'
'Ik ben wel oud, maar niet gek.'
Ze lachte weer.
'Nee, dat bent u zeker niet. Kende u mevrouw Julin?' 'Nee, dat kan ik niet zeggen. We zeiden elkaar altijd goedendag op de trap en zo. Er was geen sprake van enig nader contact.'
'Nee, nee,' zei Eriksson en maakte een notitie. Dagmar Edin stond van haar stoel op en liep naar het raam. Beneden in Fleminggatan was een dichte verkeersstroom. Een paar politieauto's stonden nog voor de deur. 'Zag u haar vaak?' vroeg Eriksson.
Dagmar Edin schoof het gordijn opzij. Ze had doordringende blauwe ogen achter de goudomrande bril. 'Het is vreemd dat ze nooit iets aan het verkeer in Fleminggatan kunnen doen,' zei ze. 'Ik heb een zuster op Östermalm en daar is geen auto meer te bekennen.' 'Maar er wordt veel over geklaagd,' lachte Eriksson. 'Ja, dat heb ik gehoord. Ik begrijp ze niet... Wat vroeg u ook weer?'
'Ik vroeg me af of u Lisa Julin geregeld zag.' 'Dat vroeg u, ja.'
Ze ging moeizaam zitten. Haar ene been hield ze voor zich uit gestrekt.
'Ik zie dat u naar m'n been kijkt,' zei ze. 'Het is niets ergs. maar ik heb af en toe een beetje pijn. Ja, ik zag haar praktisch elke dag. Ze leek me een hard werkende vrouw te zijn. Ze heeft me een keer verteld dat ze in een winkel in het Centraal Station werkte, als ik me niet vergis. Ik begrijp niet hoe ze het durfde. Stel je voor dat je iedere avond alleen naar huis moet gaan.'
'Dus ze werkte altijd 's avonds?'
Eriksson maakte vlijtig aantekeningen in zijn boekje.
'Dat weet ik niet, maar ik dacht van wel.'
Een seconde of tien bleef het heel stil in de kamer.
Mevrouw Edin zat met een dromerige uitdrukking op haar gezicht in haar eigen gedachten verzonken en Eriksson zat een beetje nerveus te frommelen. Hij bladerde doelloos zijn aantekeningen door.
'U kunt me verder niets vertellen?'
Het klonk niet bepaald alsof hij serieus geloofde dat ze nog ergens mee voor den dag zou komen. 'Ja, dat kan ik wel, feitelijk.'
Eriksson keek stomverbaasd. De weduwe Dagmar Edin lachte niet al te vriendelijk om zijn reactie.
'Ja, ja,' zei hij nadenkend. 'Dat is verd... neem me niet kwalijk.'
'Natuurlijk niet.'
Het boosaardige lachje stond nog steeds op haar zorgvuldig gestifte lippen.
'Ik vertel nooit roddelpraatjes,' gaf ze op strenge toon te kennen.
'Nee, daar ben ik absoluut van overtuigd.'
ik geloof toch dat u me een echte ouwe kletskous vindt, maar dat ben ik beslist niet.'
Hij stak zijn handen omhoog in een afwerend gebaar. 'Ik geef me over,' zei hij. ik moet bekennen dat de gedachte even in me is opgekomen, maar bij nader inzien ... Wat had u me nog te vertellen?'
Dagmar Edin strekte haar hand uit en gaf Eriksson een tikje. Het was een heel koket gebaar.
ik geloof u,' zei ze.
Opnieuw een pauze.
Eriksson schraapte zachtjes zijn keel.
'Ja, de kwestie is,' vervolgde mevrouw Edin. 'De kwestie is, dat ik er zeker van ben dat zij een tijdje... een minnaar heeft gehad.'
'Meent u dat? Kan ik daar misschien wat meer over horen?' 'Het moet ruim een jaar geleden zijn geweest. Haar man werkt als schoonmaker heb ik gehoord, en hij is nooit thuis overdag.' 'Ja..:
'Ja ... en toen zag ik hier af en toe een man komen. Denk niet dat ik op de loer lig. Het was gewoon zo, dat we elkaar een paar keer tegen 't lijf liepen. Hij leek zich erg gegeneerd te voelen.'
Ze glimlachte weer. Ook nu niet al te aardig. 'Ik begrijp 't,' zei Eriksson en krabbelde vertwijfeld in zijn boekje. 'Kunt u zich toevallig herinneren hoe die man eruitzag, mevrouw Edin?'
'Natuurlijk kan ik me dat herinneren. Oud ben ik wel, maar ik kan u verzekeren, rechercheur, dat ik nog geen last van aderverkalking heb. Niet al te veel, in ieder geval.'
Eriksson keek ongelukkig.
'Hoe zag hij er dan uit?' mompelde hij.
'Hij zag er heel verzorgd uit. Goedgekleed. Mooie jas en donker kostuum. Voor in de vijftig waarschijnlijk. Heel slank, normale lengte.'
'U schijnt zeer opmerkzaam te zijn, mevrouw Edin.' 'Wat moet een ouwe roddeltante anders doen?' Eriksson werd boos.
'Ik heb niet één woord in die geest...' begon hij.
'Dat heb ik toch ook niet gezegd, maar ik ben er zeker van dat u iets in die geest hebt gedacht.'
'U kunt niets meer over die man vertellen?'
Zijn stem klonk nu nogal uitgeput.
'Hij deed vrij sportief aan, vond ik. Een beetje zoals die...'
ze stopte even, 'zoals die idioten, die je altijd op de tv ziet in van die sportprogramma's.'
Eriksson lachte hardop.
'Ik snap u precies,' zei hij.
Mevrouw Edin bekeek zijn ronde vormen.
'Dat kan ik begrijpen,' zei ze.
Rechercheur Gösta Eriksson die in het dorpje Tyresö woonde met zijn vrouw en vier kinderen bloosde charmant. 'U weet verder niets over hem?'
'Nee, maar ik veronderstel dat hij gemakkelijk midden op de dag vrij kon nemen.'