7

Arne heeft inderdaad een open auto. Vraag me niet van welk merk. Mensen met een buitensporige interesse voor auto’s verdenk ik altijd van een grote mate van oppervlakkigheid.

Hij houdt het portier voor me open, complimenteert me met mijn jurk en helpt me bij het instappen, al is dat niet nodig. Zou hij dat ook bij Frédérique doen? Ik krijg er een vies droog gevoel van in mijn mond als ik daaraan denk. Ik moet proberen van deze avond te genieten en me niet te laten afleiden door nare herinneringen.

“Ik ben toch zo benieuwd wat je van Tania Kross vindt,” zegt Arne. “Ik ben al een paar keer naar haar optredens geweest en moet zeggen dat ze me iedere keer ontroert.”

Ik kan niet ontkennen dat ik een beetje opgewonden ben. De laatste keer dat ik met een aantrekkelijke jongeman ben uitgegaan is lichtjaren geleden.

“Hoe gaat het met de repetities voor de uitvoering?” vraag ik. “Alles naar wens?”

“Ja, hoor. Al had ik jou er graag bij gehad. Kan ik je echt niet overhalen?”

“Echt niet.”

Hij kijkt even opzij en lacht. “Volgens mij ben jij het standvastige type. Als je eenmaal iets besluit, kan niets je er meer van afhouden.”

Vleier. Denkt hij nou echt dat ik zijn simplistische poging om mij in te palmen niet doorzie? Het is helemaal niet moeilijk om mensen voor je te winnen. Er zijn een paar stokpaardjes die altijd werken. Ik heb ze vaak gebruikt als ik nieuwe leden voor de yoga-school probeerde te winnen. Zeg: “Ik bewonder jouw authenticiteit.” Vooral kuddedieren kikkeren daar enorm van op.

Of zeg: “Jij hebt nou wat ze noemen ‘innerlijke kracht’.” En bij vrouwen van middelbare leeftijd werkt dit het beste: “Volgens mij ben je heel intuïtief. Je hebt een bovengemiddeld goed inzicht in anderen, hetgeen je nog sterker zou kunnen ontwikkelen als je leert naar de buik te luisteren.”

Mensenkennis, pwah! Iedereen gaat er prat op het te hebben, maar hoe kun je nou weten of je het écht hebt? Ga je navraag doen bij de mensen die je zo goed door denkt te hebben? Zeg je: “Klopt hetdat je zo arrogant doet omdat je eigenlijk onzeker bent en komt dat voort uit een dominante moeder?”

Niets is makkelijker én dommer dan te denken dat je mensenkennis hebt. Het enige dat je kunt hebben is zelfkennis. En mensen met zelfkennis weten dat al hun vermeende mensenkennis ten spijt, ze gewoon in de auto stappen bij de vriend die eigenlijk een vijand is.

En ik dus ook.

 

Het concert van Tania Kross wordt gegeven in een kleine zaal van het Concertgebouw. Arne heeft zijn arm door de mijne gestoken en begeleidt mij – heel elegant – tussen de stoelen door naar onze zitplaatsen. Zijn schoonheid straalt op een bepaalde manier af op mij. Ik zie mensen bewonderend – denk ik, hoop ik – naar ons kijken. Ze zullen zich wel afvragen wie we zijn. Ik krijg er een Joan Collins-achtig gevoel van, waardoor ik nog rechterop ga lopen.

“Heb jij altijd ouderenkoren gedirigeerd?” Hij heeft prachtige plaatsen geregeld, net niet vooraan en pal in het midden.

“Niet altijd. Na het conservatorium heb ik een tijd over de wereld gereisd en in allerlei hotels opgetreden.”

“Wat leuk. Waar ben je zoal geweest?”

“Waar niet? Bali, Fiji, Mallorca, Barbados, Los Angeles, Saint-Tropez…”

“Glamoureus. En wat een vreemd contrast met het werk dat je nu doet.”

“Ik dirigeer natuurlijk niet alleen het ouderenkoor. Ik ben ook studiomuzikant.”

“En dat houdt in?”

“Ik speel partijen op de piano in voor cd’s. Veelal jazz.”

Ik realiseer me dat het prettig praten is met Arne omdat hij geen moment een speciale bejaardentoon aanslaat. Hij praat gewoon, zonder verkleinwoorden, overdreven articulatie of betuttelingen. En wat heeft hij een knap gezicht. Ook van dichtbij grenst het aan het volmaakte: een mannelijke kin, een adellijke neus, grijze ogen, lange wimpers en geen wenkbrauwhaar die de verkeerde richting op groeit. Hij zou zo mee kunnen spelen in de serie waar mevrouw Koe zo graag naar kijkt. Hoe heet het ook al weer? As the World Turns. Ja, zo heet het.

“Toch zie ik niet wat jou zo aanspreekt in het zingen met ouderen. Muzikaal gezien kan het niet bijster interessant zijn.”

Hij glimlacht. “Maar dat is toch niet het enige waar het om draait? Ik vind het heerlijk om met ouderen te werken. Alleen al omdat ze zoveel meer levenservaring hebben dan ik. Zoals jij bijvoorbeeld.” Weer die stralende glimlach. Ik betrap me erop dat ik begerig naar hem kijk als een vijftigplusser in een Thais bordeel.

“Jij loopt al pak ‘m beet twee keer langer mee op deze wereld dan ik. Je hebt zoveel meer gezien en meegemaakt. Dat is toch geweldig? Daar kan ik toch van leren?”

“Hoe oud ben je dan?”

“Tweeëndertig.”

Bij het horen van zijn leeftijd vormt zich geheel ongewild een glimlach op mijn lippen. Tweeëndertig. Wat een heerlijke leeftijd. Hij denkt dat hij al zo volwassen en gewiekst is, maar hij is eigenlijk nog maar net uit de verpakking.

Tania Kross wordt aangekondigd. “We kletsen zo verder.” Arne legt even zijn verdacht verzorgde handen op mijn arm. Ik ruik zijn geur. De geur van pasgewassen, schoon en vers. Wat is hij heerlijk, zalig, verrukkelijk.

Ik sluit mijn ogen en laat me meevoeren door de stem van Tania. Ze zingt op betoverende wijze een selectie aria’s van Rossini.

Na afloop drinken we witte wijn in de foyer. Arne vertelt me over zijn jeugd. Hij heeft net als ik zijn ouders op jonge leeftijd verloren en is opgegroeid in een pleeggezin. Muziek heeft zijn leven gered, zegt hij.

“Hoe zijn je ouders gestorven?”

“Een auto-ongeluk. Mijn vader had te veel gedronken. Ze waren uitgeweest.”

“Hoe oud was je?”

“Vier. Dat is nog het ergste. Ik kan me hen helemaal niet meer herinneren.”

“Niet meer weten hoe het is om ouders te hebben is misschien wel net zo erg als je ouders zelf te moeten missen.”

“Denk je dat?”

“Het was een van de favoriete discussies in het weeshuis waar ik ben opgegroeid.”

“Dus jij bent ook wees?”

Ik knik.

“Hoe oud was jij toen je je ouders verloor?”

“Negen. Ze zijn omgekomen in een brand. Net als mijn zusje.”

“Dus je weet hoe het is…”

“Helaas wel.”

“En heb je zelf kinderen gekregen?”

Verbeeld ik me die lichte trilling van zijn stem, dat samenknijpen van de ogen? Ik sta meteen weer op scherp. Geruststellend zeg ik: “Nee, hoor. Daar is het nooit van gekomen.”

Hij vraagt naar het leven in al die interessante landen waar ik heb gewoond en ik verzin prachtige verhalen over villa’s en bedienden, zwembaden en tennisbanen. Als ik tegen hem praat, luistert hij aandachtig. Het is leuk om te zien. Zijn bovenlichaam naar me toe gebogen, zijn ogen alert en op mij en mij alleen gefocust, zijn wenkbrauwen die hij dan weer verbaasd optrekt en dan weer fronst.

Ik vertel hem dat mijn arme man alweer jaren geleden is bezweken aan een hartinfarct en dat ik sindsdien vaak alleen ben. Natuurlijk geniet ik heel erg van mijn vrijheid, benadruk ik. En kan ik alles doen wat ik maar wil. Maar geld maakt niet gelukkig. Dit laatste zeg ik ondersteund door een dramatische zucht en ik staar weemoedig in het niets.

Ik heb niet het idee dat Arne ook maar een seconde twijfelt aan het waarheidsgehalte van mijn verhalen. Hij is zo in zijn nopjes met zijn nieuwe project of slachtoffer – ik weet natuurlijk niet in welke termen hij aan zijn Vriendinnen’ denkt – dat hij verblind is door zijn eigen opportunisme. Ik voer Arne kleine hapjes met prachtige leugens en hij vreet ze allemaal met smaak op.

Na het derde wijntje – ik ben absoluut niet meer aan alcohol gewend en vrees dat ik met dubbele tong praat of op z’n minst kwijl – legt hij zijn kaarten op tafel.

“Weet je waar ik eigenlijk echt van droom, Amalia?”

“Vertel ‘ns, schat. Waar droom je van?” Ik ben absoluut aan het lallen. Niet bepaald stijlvol. De echtgenote van een man met een oliemaatschappij zou beter tegen drank moeten kunnen.

“Tijdens mijn reizen heb ik zoveel armoede gezien. Kinderen die helemaal niets hadden. Maar toch waren ze op hun eigen manier rijk, snap je dat?”

Ik maak een vage hoofdbeweging die hij mag interpreteren zoals hij wil.

“Ze waren in staat om van helemaal niets instrumenten te maken. Ze sloegen op lege kalebassen en maakten maracas van gedroogde peulvruchten. Uit hout sneden ze fluitjes.”

“Prachtig,” lispel ik met vochtige ogen van de drank, maar ongetwijfeld denkt hij dat ik geraakt ben door zijn verhaal.

“Je had die gezichtjes moeten zien, Amalia. Ze hadden geen fatsoenlijke kleren aan hun lijf, maar als ze samen aan het musiceren waren, straalden ze.”

Ik kijk vertederd, al ben ik daar nooit goed in geweest. Wat heb ik ooit gehad om vertederd over te zijn?

“En weet je wat ik nu zou willen? Meer dan wat dan ook ter wereld?”

Ik buig me voorover alsof ik geen woord wil missen, maar ik weet natuurlijk in grote lij nen al wat er gaat komen: het proj eet waarmee hij mij geld afhandig wil maken.

Arne neemt nog een klein moment om de spanning op te voeren. Zo blijven we elkaar wezenloos aanstaren. “Prachtige ogen heb je,” doorbreekt Arne de stilte, zo’n cliché, ik had beter van hem verwacht. “Weet je wat ik zou willen? Een muziekschool opzetten op Barbados. Daar is het contrast tussen rijk en arm zo groot. Aan de ene kant heb je de rijke toeristen, die honderden dollars per dag verbrassen in luxe resorts. Aan de andere kant wonen kinderen in krotten met golfplaten daken die met een lege maag naar school gaan. Ik zou voor die kinderen een muziekschool willen opzetten. Zodat ze wat lol kunnen maken en kunnen vergeten dat ze arm zijn. En zodat ze geld kunnen verdienen met musiceren voor toeristen.”

“Wat een prachtig idee!”

“Vind je?” Hij kijkt me aan, blij met mijn goedkeuring.

“Absoluut. Dat moet je doen, Arne.”

“Ja, hè?” Dan buigt hij zijn hoofd en zucht.

“Wat is er? Ben je opeens moe? Voel je je niet lekker?”

“Nee, hoor. Het is alleen dat ik soms zo moedeloos word. Dat ik zo goed weet wat ik wil, maar het me niet lukt om het te realiseren..”

“Waarom niet? Het klinkt als iets wat jou op het lijfis geschreven. Ik zie je het helemaal doen.”

“Financieel wordt het natuurlijk lastig.”

Nu ben ik degene die een stilte laat vallen. Nog steeds zit Arne met zijn mooie hoofd in zijn jonge handen en staart naar het tafelblad alsof hij oprecht lijdt.

Ik wacht nog even. Eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig. Ik haal diep adem en zeg op een toon die je zou gebruiken tegen een krankzinnige die op het punt staat om van een flat af te springen: “Maak je geen zorgen over het geld.”

Hij kijkt op, loert door zijn haren heen naar mijn gezicht. “Hoe bedoel je?”

Ik glimlach warm. “Daar vinden we wel een oplossing voor.”

“Meen je dat?”

“Ik meen altijd wat ik zeg.”

Hij pakt mijn hand en drukt er een kus op. “Je bent een engel.” Ik krijg nog een kus en nog een. Ik zou het er warm van krijgen.

“Je zult me wel mee uit eten moeten nemen om je plan nader toe te lichten,” zeg ik streng.

Hij lacht alsof ik een goede grap heb verteld. “Je bent me er eentje, Amalia.”

Ik ben me er eentje.